id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18281 | pet: algemeen | kap: kap (Ulestraten), koets: kōēts (Ulestraten), pats: patsj (Ulestraten) | pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] III-1-3 |
19547 | petroleumlamp | lampe belge: lamp-belsj (Ulestraten), pètroles-lamp: petrols-lamp (Ulestraten), quinquet: kengkee (Ulestraten), kenkee (Ulestraten) | lamp [SGV (1914)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
21063 | peul | leut: luite (Ulestraten) | de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)] III-2-3 |
33508 | peul, dop (znw) | leut: luite (Ulestraten) | [N Q (1966)] I-7 |
33522 | peulen, doppen (ww.) | peulen: paolə (Ulestraten) | [N Q (1966)] I-7 |
20662 | peulvruchten afhalen | bonen ranken: boine renge (Ulestraten), ranken: renge (Ulestraten) | boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)] III-2-3 |
20815 | peulvruchten doppen | peulen: paole (Ulestraten) | erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] III-2-3 |
20572 | peuzelen | peuzelen: peuzələ (Ulestraten) | peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24224 | piepen | tjiepen: tjipǝ (Ulestraten) | Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12 |
30118 | pijl van een boog | hoogte: hwøǝx˱dǝ (Ulestraten) | De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.] II-9 |