18270 |
slipjas |
frak:
frak (Q097p Ulestraten),
slipsjas:
sjlupsjas (Q097p Ulestraten)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
sjlopkous (Q097p Ulestraten)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20501 |
slok |
bof:
bòəf (Q097p Ulestraten),
slok:
sjlòək (Q097p Ulestraten)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
gorgel:
gorgel (Q097p Ulestraten),
krop:
krop (Q097p Ulestraten),
slokdarm:
sjlokderm (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
sjlons (Q097p Ulestraten)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slōǝt (Q097p Ulestraten)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
communievoile (<fr.):
kemunevoil (Q097p Ulestraten)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
glad haar:
glad haor (Q097p Ulestraten)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
knikkebollen:
knikkebolle (Q097p Ulestraten),
sluimeren:
sjlommere (Q097p Ulestraten)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25505 |
sluiting aan de ovendeur |
hendel:
hendel (Q097p Ulestraten)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|