24976 |
steil, sterk hellend |
steil:
sjteil (Q097p Ulestraten)
|
steil [SGV (1914)]
III-4-4
|
17820 |
steken |
steken:
sjteke (Q097p Ulestraten)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
21421 |
stelen |
stelen:
sjtele (Q097p Ulestraten)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
29127 |
stelknop |
spanknop:
španknǫp (Q097p Ulestraten),
spindel:
špɛndǝl (Q097p Ulestraten)
|
Houten schroef aan de voorzijde in het blad van de driepoot van het spinnewiel die dient om de spanning van de snaar te regelen. [N 34, B10]
II-7
|
31766 |
stelknoppen |
kraan:
(enk)
kraan (Q097p Ulestraten)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
30018 |
stelling |
spijsbok:
[spijs]˱bok (Q097p Ulestraten)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
25596 |
stempel |
naamstempel:
nāmštɛmpǝl (Q097p Ulestraten)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
29923 |
stenendrager |
brikkendrager:
brekǝdrē̜gǝr (Q097p Ulestraten)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
30005 |
sterke mortel |
vette spijs:
vɛtǝ špīs (Q097p Ulestraten)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
tras:
tras (Q097p Ulestraten)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|