18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bol(hood) (Q097p Ulestraten)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
tietz:
titsj (Q097p Ulestraten)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
bolle wangetjes:
bol wénkskes (Q097p Ulestraten),
opgeblazen wangen:
opgebloze wange (Q097p Ulestraten),
volle maansgezicht:
volle maonsgezich (Q097p Ulestraten)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25583 |
bolrijs |
rijpen:
rīpǝ (Q097p Ulestraten)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (Q097p Ulestraten)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
25114 |
bomijs |
sprok ijs:
sjprok ies (Q097p Ulestraten)
|
ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)]
III-4-4
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pils (Q097p Ulestraten)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
stola (lat.):
sjtola (Q097p Ulestraten)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
lichtbonte:
lexbǫntǝ (Q097p Ulestraten)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
24124 |
bonte kraai |
herfstkrauw:
herfskrauw (Q097p Ulestraten)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|