33397 |
zeugekooi |
zeugekouw:
zø̄gǝkǫu̯ (Q097p Ulestraten)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
19718 |
zeven |
zeven:
zeevə (Q097p Ulestraten)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
krienselen:
krēnšǝlǝ (Q097p Ulestraten),
zeven:
zēvǝ (Q097p Ulestraten)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17693 |
zeveren |
zauwelen:
WNT, bet. 4) : beuzelachtige, onbeduidende praat houden; bazelen, kletsen, wauwelen, zaniken, zeuren.
zawwele (Q097p Ulestraten),
zeuren:
? Eerder in WNT, bet. 2) WNT: onzin vertellen, kletsen, leuteren.
zeure (Q097p Ulestraten),
zeveren:
zeivere (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17938 |
zich haasten |
opschieten:
op-sjete (Q097p Ulestraten),
vooraan maken:
veur aan make (Q097p Ulestraten),
vooruitmaken:
veur oet make (Q097p Ulestraten),
zich spoeden:
os sjpoje (Q097p Ulestraten)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
zich vree melken:
(de koe) mɛlk zex vrīǝ (Q097p Ulestraten)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
die pens heeft de beest uitgelaten:
die pans haet de bieës oetgelaote (Q097p Ulestraten)
|
Ongans - Kent U het woord ongans misschien alleen in de uitdr. zich ongans eten, waar het dus betekent: onpasselijk, misselijk? Hoe zegt men dit precies? [DC 32 (1960)]
III-1-2
|
34339 |
zich schuren |
schuren:
šūrǝ (Q097p Ulestraten)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
20496 |
zich verslikken |
verslikken:
vərsjlikkə (Q097p Ulestraten)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q097p Ulestraten)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|