e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

Gevonden: 3378
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam balken: bɛlǝk (Ulestraten), egeraam: ē̜gǝrām (Ulestraten) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de hoogkar doen achteroverslaan de kar opstijpen: dǝ kar ǫpštipǝ (Ulestraten) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op? de jats op: de jats op (Ulestraten), op de jats: op de jats (Ulestraten), op jats: op jats (Ulestraten), op rabot (<fr.): Van Dale: II. rabot (&lt;Fr. ribote), (gew.) in de uitdr. op rabot zijn, gaan, aan de zwier zijn of gaan.  op rabot (Ulestraten), op tralel: op tralel (Ulestraten) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] || Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] III-3-1
de kar gereformeerd maken de kar een heilige dag geven: dǝ kar enǝn hęi̯legǝn dāx gēvǝ (Ulestraten), plat leggen: plat leggen (Ulestraten) De berries van de stortkar averechts onder de bak doordraaien, zodat de kar onbruikbaar wordt [N 17, 87 + 93] I-13
de kelder uitgraven (de) kelder uitsmijten: kę ̞ldǝr ūtšmītǝ (Ulestraten) De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.] II-9
de laatste voor ploegen (de voor) uitploegen: ūt[ploegen] (Ulestraten) De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.] I-1
de melk inhouden ophouden: ǫphawǝ (Ulestraten) Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.] I-11
de melk laten lopen (de melk) laten lopen: lǭtǝ lǫu̯pǝ (Ulestraten) De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70] I-11
de oven op temperatuur brengen opvoeren: opvø̄rǝ (Ulestraten) Voor het bakken moet de oven op tempera-tuur gebracht worden. Volgens de informant van L 269a is die juiste temperatuur ¬± 200¬∞C. De laatste twee woordtypen geven de benaming voor die goede hitte. Volgens verschillende informanten moet de oven zo lang gestookt worden, totdat de wanden of de hemel van de oven wit worden. Met de vrije hand werd vroeger gecontroleerd of de baklucht heet genoeg was (volgens informant van L 291), tegenwoordig gebeurt dat controleren met de thermostaat (volgens informant van Q 121). [N 29, 9; N 29, 10] II-1
de oven reinigen vegen: vē̜gǝ (Ulestraten), zwabberen: šwabǝrǝ (Ulestraten) Het object "oven" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 12c; OB 2, 2c add.; monogr.] II-1