e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

Gevonden: 3378
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
desem zuurdeeg: zoerdeich (Ulestraten) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
desemen zuurdesemen: zoer deisəmə (Ulestraten) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
deuk in een hoed bluts: blötsj (Ulestraten) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3
deur deur: dø̄r (Ulestraten) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurtje in een poortvleugel dendeurtje: dendø̄rkǝ (Ulestraten), poortje: pø̄rtšǝ (Ulestraten) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
diarree aan de dunne zijn: ān dǝn dønǝ zen (Ulestraten), aan de schijt zijn: ān dǝ šit zen (Ulestraten) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] I-11
dienblad koffieblad: koͅfiblāt (Ulestraten), presenteerblad: prəsɛntērblāt (Ulestraten), schenkblad: šeŋk˂blāt (Ulestraten) dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)] III-2-1
dier, beest dier: deer (Ulestraten) dier [SGV (1914)] III-4-2
dij dik van het been: dik (Ulestraten), opgaan: opgoon (Ulestraten) dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)] III-1-1
dik worden opstijven: òpsjtievə (Ulestraten) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3