18252 |
doek |
doek:
dook (Q097p Ulestraten)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoore (Q097p Ulestraten)
|
mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kelver:
welǝ kęlǝvǝr (Q097p Ulestraten)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
18983 |
dom |
domkerk:
un domkérrik (Q097p Ulestraten)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17908 |
dompelen |
onderduwen:
onderduje (Q097p Ulestraten)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25120 |
donderen |
de duivel heeft kermis:
de duvele hötte kermis (Q097p Ulestraten),
donderen:
dondere (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten),
hommelen:
hommele (Q097p Ulestraten),
rommelen:
(van ver)
rommele (Q097p Ulestraten)
|
donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24832 |
donderkruid |
hommelskruid:
ho:mmelskroe:t (Q097p Ulestraten),
hòmmelskrōēt (Q097p Ulestraten)
|
donderkruid [DC 46 (1971)] || donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
donderköp (Q097p Ulestraten),
hommeltorens:
hommelteres (Q097p Ulestraten)
|
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donder (Q097p Ulestraten),
(o dof uitspreken)
donder (Q097p Ulestraten),
hommel:
hommel (Q097p Ulestraten)
|
donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dónker (Q097p Ulestraten),
duister:
duuster (Q097p Ulestraten),
dūūster (Q097p Ulestraten)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|