21345 |
fluisteren |
stil kallen:
stil kalə (Q097p Ulestraten)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flwār (Q097p Ulestraten)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
20143 |
fopspeen |
lots:
lotsj (Q097p Ulestraten),
lòtsj (Q097p Ulestraten)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|
34119 |
forsgebouwde koe |
koe met fors postuur:
kō mɛt fǫrš pǫštȳr (Q097p Ulestraten)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (Q097p Ulestraten),
frāŋǝl (Q097p Ulestraten)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
32821 |
frees |
frees/fraise (fr.):
frē̜s (Q097p Ulestraten)
|
Een modern akkerwerktuig waarvan de aan-gedreven as voorzien is van een reeks messen, haken of tanden die in de grond hakken en deze fijn maken. [N 11, 72 add.; N 11A, 169b; N J, 10; div.; monogr.]
I-2
|
20586 |
fruit bewaren |
laten murgen:
loate moige (Q097p Ulestraten)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)]
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
knatsen:
knàtsjə (Q097p Ulestraten)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
fruit (Q097p Ulestraten)
|
I-7
|
20536 |
fruiten |
fruiten:
fruitə (Q097p Ulestraten)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|