18870 |
ijzen |
griezelen:
griezələn (Q014p Urmond)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
zǝrǝn [eg] (Q014p Urmond)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q014p Urmond),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q014p Urmond),
hooiriek:
hø̜i̯rēk (Q014p Urmond
[(met drie tanden)]
)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaket (<fr.):
blakei (Q014p Urmond)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18935 |
in alle haast |
halsoverkop:
hals euvər kop (Q014p Urmond)
|
in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17846 |
in beweging komen |
(zich) bewegen:
zich bəwéégən (Q014p Urmond)
|
beweging, In ~ komen (meutelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kistən (Q014p Urmond)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33613 |
in de moestuin werken |
hovenieren:
hoveneren (Q014p Urmond)
|
[N P (1966)]
I-7
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
met de vuist in de rug houwen:
mit n voes in də rök houwən (Q014p Urmond)
|
slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
aardappelen met de schil:
êrpel mit de sjêl (Q014p Urmond),
zwelmannetjes:
Syst. WBD
zwelmennekes (Q014p Urmond)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|