e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inspannen inspannen: enspanǝn (Urmond), voorspannen: vøršpanǝ (Urmond) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
inzet bij het spel pot: poͅt (Urmond) Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)] III-3-2
inzouten zouten: zāwtwn (Urmond) zouten (mv.?) [SGV (1914)] III-2-3
jaarmarkt jaarmarkt: jaormèèrt (Urmond) de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)] III-3-1
jacquetpak gekleed pak: gekleid pak (Urmond), jacquet (<fr.): sjaket (Urmond) jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)] III-1-3
jak jak: jak (Urmond, ... ) damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)] III-1-3
jaloers afgunstig: aafgunstich (Urmond), jaloers: sjeloes (Urmond) een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloersch [SGV (1914)] III-1-4
jam gelei: sjallei (Urmond), jam: zjèm (Urmond) jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3
jammer jammer: dat is jaomer (Urmond), ⁄t is jaomer (Urmond, ... ), zonde: ⁄t is zunj (Urmond, ... ) jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
jan in de zak knuddelen: knuddele (Urmond) Koek die in een ketel met water gekookt is (broeder?) [N 16 (1962)] III-2-3