e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopje tas: tas (Urmond) een kop koffie [SGV (1914)] III-2-1
kopnet vliegennet: [vliegennet] (Urmond) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppelen koppelen: koppələ (Urmond) koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] III-2-2
koppelteugel, koppelstang koppelketting: kǫpǝlkęteŋ (Urmond) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig dwars: dwē̜š (Urmond), twē̜rs (Urmond), koppig: köppig (Urmond, ... ) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [SGV (1914)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)] I-9, III-1-4
kopriem kopband: kopbanjtj (Urmond) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] I-10
koptouw koezeel: kōzɛi̯l (Urmond), kopzeel: kǫpzɛi̯l (Urmond) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11
kordeel, hotlijn kordeel: kǝdiǝl (Urmond) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenbloem blauwbloem: blau̯blōm (Urmond), -  blauw bloom (Urmond), korenbloem: kǭrǝblōm (Urmond), -  koare-bloom (Urmond) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3
korenmijt zetten zetten: zętǝ (Urmond) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4