24212 |
merel |
melder:
mälder (Q014p Urmond),
zwartmelder:
zwartmaelder (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
[N 10a (1961)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (Q014p Urmond)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
merreveulen:
mē̜rǝvø̄lǝn (Q014p Urmond)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|
19756 |
mes |
mets:
mets (Q014p Urmond)
|
mes [SGV (1914)]
III-2-1
|
33315 |
mes van de sikkel |
blad:
blāt (Q014p Urmond)
|
Halvemaanvormig ijzeren gedeelte; met de scherpe holle kant werd het gras gemaaid. Vaak is de naam van het werkend deel van een gereedschap dezelfde als die van het gereedschap als geheel; zie bij blad van de zeis, de knuppel van de dorsvlegel, enz. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) sikkel zie het lemma Sikkel. In de drie plaatsen waar het type sikkel hier is gedocumenteerd, is voor het gereedschap als geheel een ander lexeem, i.c. kromme, opgegeven. [N 18, 79b]
I-5
|
32595 |
mest in de voor doen |
(mest) stoken:
stø̜̄kǝn (Q014p Urmond)
|
Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.]
I-1
|
32582 |
mest laden |
(mest) laden:
lāi̯ǝ(n) (Q014p Urmond)
|
Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.]
I-1
|
32700 |
mest ondiep onderploegen |
belken:
[belken] (Q014p Urmond)
|
De over het land verspreide mest werd in het najaar, wanneer men een akker zodanig beploegde dat hij in de winter goed kon uitvriezen, voorlopig ondergeploegd. In het voorjaar werd de mest, eventueel nadat de wintervoren weer waren teruggeploegd, definitief en diep ondergeploegd bij het zaaiklaar maken van de akker. De met onder- en in- beginnende termen hebben "mest" tot object. De simplicia belken, stroppen, stropen, flatsen, kuiteren en droten betreffen een manier van ondiep ploegen en veronderstellen alszodanig niet "mest", maar "de akker", "een stuk" e.d. als direct object. Dat is waarschijnlijk ook het geval bij de met om- beginnende woorden. Deze termen duiden dus de voor het onderslaan van mest gevolgde ploegmethode aan. Behalve stalmest kan ook een groenbemestingsgewas oppervlakkig worden ondergeploegd. Voor (delen van) varianten die hieronder in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep, ondiep ploegen en onderploegen. [N 11, 44; N 11A, 110a + b; JG 1a + 1b + 2c; monogr.]
I-1
|
32579 |
mest uitrijden |
mest varen:
[mest] ˲vārǝ (Q014p Urmond)
|
Het begrip "mest uitrijden" heeft in het algemeen een ruimere inhoud dan de meeste woordtypen van dit lemma tot uitdrukking brengen. Het beperkt zich niet tot het vervoer van de mest, maar omvat gewoonlijk alle handelingen die nodig zijn om met kar en paard de mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) in hoopjes op het veld te krijgen. Zo moet ook de term mesten wel worden opgevat. Voor de varianten van het object [mest [JG 1a + 1b add.; N 11, 16; N 11A, 6; A 9, 26 add.; monogr.]
I-1
|