19037 |
opzettelijk |
expres:
espres (Q014p Urmond)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
33966 |
opzetteugel |
bekriem:
bɛkrēm (Q014p Urmond)
|
Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33]
I-10
|
20130 |
opzitten |
schoon zitten:
WBD/WLD
sjoàn zittən (Q014p Urmond)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24703 |
orchis |
orchidee:
WBD/WLD
orchidee (Q014p Urmond)
|
Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
zetten:
zéttən (Q014p Urmond)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22737 |
orgel |
orgel:
ōrgel (Q014p Urmond),
oͅrgəldreͅjər (Q014p Urmond)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2, III-3-3
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
oͅrgəldreͅjər (Q014p Urmond)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
ōrgelpiepe (Q014p Urmond)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24221 |
ortolaan |
schrijver:
sjriever (Q014p Urmond)
|
ortolaan (16,5 alleen geel keeltje en oogrand; alleen s zomers; op droge gronden bij roggevelden; zeldzaam op trek; roep [tieuu] en [tk]; zang lijkt op geelgors [015], alleen wiebelt elke toon [tiu-tiu-tiu...tio] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34053 |
os |
os:
ø̜s (Q014p Urmond),
ǫs (Q014p Urmond)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|