22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q014p Urmond)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (Q014p Urmond),
pin (Q014p Urmond)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
kramp:
kràmp (Q014p Urmond)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
pijp:
pip (Q014p Urmond)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepəkröl (Q014p Urmond)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
plēr (Q014p Urmond)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24225 |
pimpelmees |
bijmees:
biemeisj (Q014p Urmond),
biemeiš (Q014p Urmond)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (Q014p Urmond),
pink (Q014p Urmond)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-1
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
pĕnksten (Q014p Urmond)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
stikkers:
stikkers (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|