33174 |
rijentrekker |
vorentrekker:
vōrǝntręqǝr (Q014p Urmond)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
28973 |
rijgen |
troggelen:
trǭgǝlǝ (Q014p Urmond)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
21435 |
rijk zijn |
in het geld barsten:
baaje in ’t gèldj (Q014p Urmond),
in het geld zwemmen:
zwömme in t gèldj (Q014p Urmond),
rijk zijn:
riek zeen (Q014p Urmond),
stinken van het geld:
stikke van ’t gèldj (Q014p Urmond),
van het geld barsten:
barsten van ’t geltj (Q014p Urmond),
zo rijk zijn als het water diep is:
zôô riek es ’t waater deep is (Q014p Urmond)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
ri:gdom (Q014p Urmond)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
rijks:
riks (Q014p Urmond),
rijksdaalder:
rijksdaalder (Q014p Urmond)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
rijkspolitie:
riekspolisie (Q014p Urmond)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
zjəndèrm (Q014p Urmond)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (Q014p Urmond)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
rieme (Q014p Urmond),
riemen (Q014p Urmond),
rouwvorsten:
roewooste (Q014p Urmond),
rouwvrosten:
roevrosten (Q014p Urmond)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
rouwvorst:
roewoos (Q014p Urmond),
rouwvrost:
roevroos (Q014p Urmond),
roevros (Q014p Urmond)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|