e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruggengraat ruggenstrang: röggestrank (Urmond), rugstrang: röksjtrank (Urmond) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel wervel: `ne wirvel (Urmond), wérvel (Urmond) [N 10 (1961)] III-1-1
rugnet vliegennet: [vliegennet] (Urmond) Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10
ruilen (als spel) tuisen: toesjen (Urmond) Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] III-3-2
ruimte tussen opeenvolgende gebinten gebint: gǝbentj (Urmond) Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17] I-6
ruisen (van de wind) ruisen: roesjən (Urmond) het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ruisen van bladeren ruisen: WBD/WLD  roesjən (Urmond) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruk ruk: ruk (Urmond) Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2
rulskar rulskar: rø̜lskar (Urmond) Kruiwagen die alleen voor het vervoer van bladeren en hooi gebruikt wordt (zie hiervoor Roukens (1937), pag. 147). Het is een kruiwagen zonder zijwanden of hoofdbord, maar met rondom rechtopstaande staafjes of latjes. De informant uit L 428 merkt op over dit type dat het "voor het ophalen van bladeren, bosgras, hooi, sprokkelhout, enz. Wordt gebruikt; de laadbak bestaat uit ronde stokken, enkele centimeters van elkaar geplaatst, dikke en dunne stokken wisselen elkaar af". Zie voor het woord ruls ook het Sittards Woordenboek s.v. r√∂ls:: "korfhekje van gevlochten tenen of latwerk, geplaatst op kruiwagen e.d. om een grote hoeveelheid van gering gewicht te kunnen vervoeren, b.v. bladeren, hooi, aardewerk etc." Deze kruiwagen komt alleen in het zuiden van Nederlands Limburg voor. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.] I-13
rund rind: rentj (Urmond), rund: røntjt (Urmond) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11