id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19081 | schaden (ww.) | schade doen: sjaaj doon (Urmond) | schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4 |
25043 | schaduw, lommer | scheem: scheem (Urmond), sjéém (Urmond) | schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4 |
21092 | schaften | schaften: sjaften (Urmond), sjaftən (Urmond), sjàftən (Urmond) | het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] III-3-1 |
21483 | schafttijd | koffiedrinken: no.t kofi drîŋkə (Urmond), ungeren: ünjeren (Urmond) | schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1 |
19129 | schande | schande: sjĕnj (Urmond) | schande [SGV (1914)] III-3-3 |
20696 | schapenvet | schapenvet: sjaopevêt (Urmond) | Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
33402 | schapestal, schaapskooi | schaapsstal: šǭps[stal] (Urmond) | De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6 |
34494 | scharrelen | scharren: šarǝ (Urmond) | De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12 |
21432 | schatten | schatten: sjèttən (Urmond) | het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1 |
17800 | schede | schede: schei (Urmond), sjēēj (Urmond), sjèj (Urmond) | schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)] III-2-1 |