20550 |
snoepje |
babbelaar:
babbəléér (Q014p Urmond),
babbeltje:
suikergoed
babbəlkə (Q014p Urmond)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smikketouw:
smekǝtǫu̯ (Q014p Urmond),
snoer:
šnōr (Q014p Urmond)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
knevel:
knevel (Q014p Urmond),
lepelenveger:
lèpelevèger (Q014p Urmond),
snor:
snor (Q014p Urmond)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25048 |
snorren |
snorren:
snórrən (Q014p Urmond)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34510 |
snot |
snot:
snot (Q014p Urmond)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
kute-aap:
koetaap (Q014p Urmond),
snotterbel:
sjnooterbel (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
snaoterbel (Q014p Urmond),
snotternaas:
snotərnaas (Q014p Urmond),
snotterneus:
sjnooternaas (Q014p Urmond)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
kuiken:
FAND: [y.] vocalisme < wgm. iu (krt. 83: kuiken
kuuke in de naas (Q014p Urmond),
snotterbel:
sjnoterbel (Q014p Urmond)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
snottərən (Q014p Urmond)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuif:
snoeəf (Q014p Urmond),
snuifje:
snuufkə (Q014p Urmond)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
prulletje:
prölkə (Q014p Urmond)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|