19516 |
theepot |
theepot:
teepot (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19781 |
thuis |
bij ons:
bi ŭs (Q014p Urmond)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21611 |
tien-guldenstuk |
tientje:
tientje (Q014p Urmond),
ə tjèntje (Q014p Urmond)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
tiende (Q014p Urmond),
tiendschuur:
Opm. alleen dit woord bestaat nog: (waar de tienden werden opgeslagen).
tièènzjuur (Q014p Urmond)
|
tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33423 |
tiendschuur |
tiendschuur:
tiē̜nšȳr (Q014p Urmond)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (Q014p Urmond)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
schrijnenwerker:
šrīnǝwę ̝rkǝr (Q014p Urmond)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24255 |
tochtig |
redig:
rēex (Q014p Urmond),
spelig:
spēlex (Q014p Urmond)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b]
I-11, I-12
|
33652 |
toegang tot akker |
invaart:
envārt (Q014p Urmond)
|
[N 11, 8]
I-8
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
èntree (Q014p Urmond)
|
de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)]
III-3-1
|