e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlo (mv., fon.) vleu: WLD  vleu (Urmond), vleui: vleuj (Urmond) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
vloek vloek: vlook (Urmond) een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] III-3-1
vloeken godveren: godvərən (Urmond), sakkeren: sakkərən (Urmond), vloeken: vlokən (Urmond), vlooken (Urmond) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)] III-3-1
vloertegel plavuis: pləvy(3)̄s (Urmond) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vlugger allez: alɛ (Urmond), ju: jø̜ (Urmond) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vocht afscheiden snoeren: snø̄rǝn (Urmond), vemen: vē̜mǝ (Urmond) [N 8, 45, 46 en 48] I-9
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap (ze heeft) zegels: zēgǝls (Urmond), (ze heeft) zegels op de demen: zēgǝls dǝ dē̜mǝ (Urmond) Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51] I-9
vod lommel: lūmmelen (Urmond), lŭmmel (Urmond), lómməl (Urmond) versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)] III-1-3
voddenkoopman lommelenkramer: lŭmmelenkriämer (Urmond) voddenkoopman [SGV (1914)] III-3-1
voederbieten karoten: karu̯a.tǝ (Urmond), kroten: kroǝtǝ (Urmond), kru̯a.tǝ (Urmond), krǫǝtǝ (Urmond), voerkroten: vōrkroǝtǝ (Urmond) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5