id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18117 | wrat | wrattel: vrattel (Urmond) | wrat [SGV (1914)] III-1-2 |
17679 | wreef | wreef: vrief (Urmond) | wreef [SGV (1914)] III-1-1 |
19354 | wrevelig (zijn) | keutelachtig: keutəlechtich (Urmond) | gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
17892 | wrijven | wrijven: vrievən (Urmond) | Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17922 | wringen | wringen: vréngən (Urmond) | Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17888 | wroeten | woelen: weulən (Urmond), wroetelen: vreutelen (Urmond), vrø̄tǝlǝ (Urmond) | Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] I-12, III-1-2 |
21903 | wrokken | haat (zn.): haat (Urmond) | een bitter gevoel hebben wegens aangedaan leed of onrecht, ook tegen de veroorzaker daarvan [wrokken, wringen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
18976 | wulps | vettig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig vééttig (Urmond) | wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20037 | yucca (yucca flaccida haw.) | yucca: WBD/WLD jukka (Urmond) | Yucca (yucca filamentosa). Planten met prachtige, witte, klokvormige, hangende bloemen in grote pluimen. De stengel is gegroefd en heeft brede lintvormige bladeren met aan de randen lange vezels (adaamsnaald, jukka). [N 92 (1982)] III-2-1 |
33242 | zaad voor bieten | kolderavenzaad: [kolderaven]zǭt (Urmond), koolrapenzaad: [koolrapen]zǭt (Urmond), krotenzaad: kroǝtǝzǭt (Urmond), reubzaad: rø̄bzǭt (Urmond), zaad: zǭt (Urmond) | In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.] I-5 |