18864 |
zich kwaad maken |
uit zijn slof schieten:
oet zienə slof sjeeten (Q014p Urmond)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
de melk ophouden:
(de koe) heljtj dǝ mɛlk ǫp (Q014p Urmond),
zich teeg melken:
(de koe) mɛlk zex ti̯ē̜x (Q014p Urmond)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
zich niet lekker voelen:
zich neet lékkər veulən (Q014p Urmond)
|
Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wenšǝlǝ (Q014p Urmond)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich sjənerən (Q014p Urmond)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
schuren:
šūrǝ (Q014p Urmond)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
abuis zijn:
abuis zeen (Q014p Urmond),
zich vergissen:
zich vərgissən (Q014p Urmond)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich vərvéélən (Q014p Urmond)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
staan te kijken:
staon tə kiekən (Q014p Urmond),
verwonderen:
vərwonjərən (Q014p Urmond)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aandoen:
zich wèrm aandoon (Q014p Urmond)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|