18621 |
zwarte muts? |
kapotmutsje (<fr.):
kapotmütske (Q014p Urmond)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24740 |
zwarte populier |
popelaar:
WBD/WLD
peupəléér (Q014p Urmond)
|
De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
bonenvogel:
bòòwnevogel (Q014p Urmond),
bôônevoogel (Q014p Urmond),
spinnenbijterd:
spènnebietert (Q014p Urmond),
spénnebietert (Q014p Urmond)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
specht:
sjpech (Q014p Urmond)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24290 |
zwarte stern |
meeuw:
maejef (Q014p Urmond),
NB nr. 092b, visdiefje, niet opgenomen; gelocaliseerde opgaven ontbreken in doct.scriptie
maejef (Q014p Urmond)
|
zwarte stern || zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zwartepeiten (Q014p Urmond)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24291 |
zwartkop |
kersvink:
keesvènk (Q014p Urmond),
keesvénk (Q014p Urmond),
zwartkopje:
zwartkop, -köpke (Q014p Urmond),
zwartköpke (Q014p Urmond)
|
zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwegel:
zwegel (Q014p Urmond),
zwegelstekje:
zwegelstekske (Q014p Urmond),
zwegeltje:
zwaegelke (Q014p Urmond),
zwegelke (Q014p Urmond)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
zwavel:
zwavel (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (Q014p Urmond)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|