e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

Gevonden: 4486
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dolle kervel wilde kervel: weljǝ kervǝl (Urmond), WBD/WLD  wiljə kirvəl (Urmond) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)] I-5, III-4-3
dom dom: dom (Urmond) niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domino domino: dōͅmənō (Urmond) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man dommerik: dommərik (Urmond) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw domme trut: dom trut (Urmond) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dompelen: dŭmpelen (Urmond), dopen: duipən (Urmond), soppen: sòppən (Urmond) dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderen hommelen: hōmmelen (Urmond), hómmele (Urmond), hômmelen (Urmond) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk hommelkoppen: hômmelköp (Urmond), hommeltorens: hommel tərəs (Urmond), hómmelteures (Urmond) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx hommel: de hōmmel (Urmond), hŭmmel (Urmond), hómmel (Urmond), hômmel (Urmond) donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donker worden, duisteren duister worden: dūūstər wéͅéͅrən (Urmond) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4