22738 |
eiertikken |
kippen:
køpə (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] || Spelletjes met eieren met Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eigəndóm (Q014p Urmond)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21887 |
eigendomsbewijs |
eigendombewijs:
eigəndómbewies (Q014p Urmond)
|
het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (Q014p Urmond),
eikenboom:
-
eikeboum (Q014p Urmond)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kəls (Q014p Urmond),
-
eikələ (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24608 |
eikvaren |
varen:
WBD/WLD
varen (Q014p Urmond)
|
Eikvaren (polypodium vulgare). Veren 15 tot 45 cm lang, diep ingesneden, maar met bijna gaafgerande slippen, in twee rijen op een dicht beschubde wortelstok geplaatst, ¯s winters groenblijvend. Sporendoosje in grote, ronde hoopjes op de achterkant der sli [N 92 (1982)]
III-4-3
|
26146 |
einde, wiek |
taup:
tǭwp (Q014p Urmond)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|
32734 |
eindvoor in het midden |
middelpunt:
medǝlpønt (Q014p Urmond)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
21755 |
eis van de aanklager |
eis:
eis (Q014p Urmond)
|
de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24142 |
ekster |
ester:
aester (Q014p Urmond),
ēster (Q014p Urmond),
êster (Q014p Urmond),
kleine ester:
klein aester (Q014p Urmond)
|
ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|