23150 |
olifant |
olifant:
Karte 109.
olifant (Q222p Vaals)
|
Elefant.
III-3-2
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
umerme (Q222p Vaals)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33664 |
omheinde wei |
omgepaalde wei:
ø̜mjǝpõ.ldǝ węi̯ (Q222p Vaals)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
afpalen:
āfpoǝlǝ (Q222p Vaals),
aftuinen:
āftsȳŋǝ (Q222p Vaals)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
gitter:
jitǝr (Q222p Vaals),
ijzeren gitter:
īzǝrǝ jitǝr (Q222p Vaals)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
gitter:
jitǝr (Q222p Vaals),
hek:
hęk (Q222p Vaals),
tuin:
tsūn (Q222p Vaals)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
tuin:
tsūn (Q222p Vaals)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
17850 |
omhooggaan |
erop gaan:
eer op joa (Q222p Vaals)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25087 |
onbelangrijk |
weinig:
wennəž (Q222p Vaals)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
botte boer (zn.):
botte boer (Q222p Vaals)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|