17615 |
oorlel |
oorlap:
oerlap (Q222p Vaals),
oorlapje:
uërläppche (Q222p Vaals)
|
oorlel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18237 |
oorring |
oorring:
oerrink (Q222p Vaals)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oervezj (Q222p Vaals)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
oerwōͅrəm (Q222p Vaals),
ōērwōͅrm (Q222p Vaals)
|
oorworm (firficula auricularia) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24868 |
oot |
wilde haver:
-
weldə havor (Q222p Vaals)
|
oot [wilde haver] [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
33293 |
oot, wilde haver |
wilde haver:
wilde haver (Q222p Vaals)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
23198 |
op bedevaart gaan |
een bidweg gaan:
enge betwéég gôô (Q222p Vaals)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
uitlopen:
ooet loofe (Q222p Vaals)
|
vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32920 |
op rijen zetten |
schlauen (du.):
žlǫu̯ǝ (Q222p Vaals)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
17913 |
opbergen |
vortkramen:
voet krooəmə (Q222p Vaals)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|