24460 |
otter |
visotter:
vižotter (Q222p Vaals)
|
otter [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
zie modder is ooët
ooët (Q222p Vaals)
|
oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oude krak:
au̯ krak (Q222p Vaals)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oude kerel:
ouwe keël (Q222p Vaals),
oude man:
dər jowə, awə mān es med ət pēət dørəjəd īs jobroͅwkə eͅnn en ət kōͅt wasər jəvalə (Q222p Vaals)
|
De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oud wijf:
oud wief (Q222p Vaals)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
ouwwe jaorsaovent (Q222p Vaals)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouderen:
eldere (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25514 |
ovenkrabber |
geerd:
jęǝt (Q222p Vaals)
|
Werktuig, meestal van ijzer, om het vuur in de oven te verspreiden. Vergelijk het lemma ''werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald''. Zie afb. 11. [N 29, 8b; N 29, 6; LB 2, 218; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25608 |
ovenpaal |
ovenschieter:
ǫvǝnšesǝr (Q222p Vaals),
scheutel:
žusǝl (Q222p Vaals)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
werkanzug:
węrǝk˱antsǫx (Q222p Vaals)
|
Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.]
II-9
|