20815 |
peulvruchten doppen |
leuten:
lø͂ͅtə (Q222p Vaals)
|
doppen, peulen (erwten of bonen uit de pel doen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
23172 |
piano |
klavier (du.):
Karte 244.
Klavier (Q222p Vaals),
piano:
Karte 244.
pi`jāno} m. (Q222p Vaals)
|
Klavier.
III-3-2
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakeziere (Q222p Vaals)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjielpen:
sjilpe (Q222p Vaals)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17991 |
pijn |
pijn:
ping (Q222p Vaals),
piŋ (Q222p Vaals),
wee:
wië (Q222p Vaals),
wî: (Q222p Vaals)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenlok:
piepelokke (Q222p Vaals)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
29952 |
pik |
houweel:
huwīl (Q222p Vaals)
|
Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.]
II-9
|
30050 |
piketten |
hoogte-paaltjeren:
hūrtǝ-pø̜lšǝrǝ (Q222p Vaals)
|
De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b]
II-9
|
29954 |
pikhouweel |
kruishak:
krytshak (Q222p Vaals)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
24225 |
pimpelmees |
blauwmeesje:
blooəmijsjə (Q222p Vaals)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|