19272 |
profiteren |
profiteren:
profietire (Q222p Vaals)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
opvallend:
op vallend (Q222p Vaals)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
22310 |
proppenschieter |
knapbus:
en knabös (Q222p Vaals),
knapbus (Q222p Vaals)
|
Een klakkebus (buis uit vlierhout, waarmee proppen worden weggeschoten). [ZND B1 (1940sq)] || Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruk (Q222p Vaals)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
pruimmuiltje:
proem mulsje (Q222p Vaals)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18926 |
prutsen |
klungelen:
klungele (Q222p Vaals)
|
ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
klotskop:
klotskop (Q222p Vaals)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
prutswerk:
prutswirk (Q222p Vaals)
|
werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17594 |
pupil |
pupil:
pupil (Q222p Vaals)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
eə roͅtsəl (Q222p Vaals)
|
Een raadsel. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|