27904 |
raam |
venster:
venstǝr (Q222p Vaals
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
30313 |
raamvleugel |
half venster:
hawf ˲venstǝr (Q222p Vaals
[(vleugel van een tweevleugelraam met bovenlicht)]
)
|
Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.]
II-9
|
33271 |
raapzaad |
floerzaam:
flurzōǝm (Q222p Vaals)
|
Brassica rapa L. subsp. oleifera. Naam voor het gewas en voor het zaad. Zoals koolzaad is ook raapzaad een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. De knolraap is de vrucht van dezelfde soort die omwille van de knol wordt verbouwd; vergelijk ook het lemma Knolraap.
I-5
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q222p Vaals),
vreemd:
vremd (Q222p Vaals)
|
raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
quatschen (du.):
kwatsche (Q222p Vaals)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
rōǝt (Q222p Vaals),
wabe:
wāb (Q222p Vaals),
wōǝb (Q222p Vaals)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
18167 |
rafel |
foezel:
foesələ (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
riffele (Q222p Vaals)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenkop:
špenəkop (Q222p Vaals)
|
ragebol [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19433 |
ramen lappen |
vensteren wassen:
venstərə wɛi̯šə (Q222p Vaals),
wassen:
met ?wam @n l‰r
wɛi̯šə (Q222p Vaals)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|