31175 |
smidsvrouw |
smidin:
šmeden (Q222p Vaals)
|
De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.]
II-11
|
21552 |
snauwen |
schnauzen (du.):
sjnaiwtse (Q222p Vaals)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19361 |
snauwen, grauwen |
knoteren:
knootərə (Q222p Vaals),
snuitsen:
sjnaiwtse (Q222p Vaals)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24244 |
snavel |
snavel:
sjnabel (Q222p Vaals)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24388 |
sneep |
meep:
meep (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
schneje (Q222p Vaals),
schnëie (Q222p Vaals),
šnei̯ə (Q222p Vaals),
ps. bij benadering omgespeld volgens Frings.
šneͅəj.ə (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schnië (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals),
sjnîê (Q222p Vaals),
šnīə (Q222p Vaals),
šni‧ə (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
32269 |
snijbank, werkbank |
kuiper(s)bank:
kȳvǫrbaŋk (Q222p Vaals)
|
De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.]
II-12
|
33514 |
snijbonen |
snijbonen:
schniebon (Q222p Vaals)
|
Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)]
I-7
|
30940 |
snijmes |
trekmes:
trękmęts (Q222p Vaals)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|