19806 |
spons |
schwamm (d.):
žwām (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspōrǝ (Q222p Vaals)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
kweerlat:
kwērlats (Q222p Vaals),
sproot:
šprōͅəs (Q222p Vaals),
travers:
travēr (Q222p Vaals)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
19359 |
spotten |
spotten:
sjpotte (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spraan:
žprooə (Q222p Vaals)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
muilen:
mulle (Q222p Vaals),
spreken:
spreiche (Q222p Vaals),
spreͅexə (Q222p Vaals),
spräeche (Q222p Vaals)
|
praten [DC 02 (1932)] || praten, kouten [ZND B1 (1940sq)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24963 |
springvloed |
springvloed:
schpringfloed (Q222p Vaals)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
hooischrik:
huižrek (Q222p Vaals)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sjprukele (Q222p Vaals)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
kinderkal:
kinger koäl (Q222p Vaals)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|