32329 |
tapgat |
kranenlok:
krānǝlǫwx (Q222p Vaals),
taplok:
tsaplǫwx (Q222p Vaals)
|
Het gat in de bodem van een biervat waar men de tapkraan in slaat. Zie ook het lemma ɛaansteekgatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48d; A 36, 3c]
II-12
|
17680 |
teen |
teen:
tsiən (Q222p Vaals),
ziën (Q222p Vaals)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
tuchten:
tsø̜xtǝ (Q222p Vaals)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
bezeikt:
bezikt (Q222p Vaals),
enttuscht (du.):
enttuisjt (Q222p Vaals)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] || niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19253 |
ten einde brengen |
vaardig maken:
vedisj mache (Q222p Vaals)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17632 |
tepel |
wratsel:
fratsəl (Q222p Vaals)
|
Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
III-1-1
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
gaan begraven:
jou bejrave (Q222p Vaals)
|
een begrafenis gaan bijwonen [begaan, te lijk gaan, ter bier gaan, gaan kezen, op de korte snee gaan] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18127 |
tetanus |
tetanus:
tetanus (Q222p Vaals)
|
Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19347 |
tevreden; tevredenheid |
tevreden:
tze vrae (Q222p Vaals)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19781 |
thuis |
heem:
hēm (Q222p Vaals)
|
thuis [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|