20330 |
vader |
pap:
pap (Q222p Vaals),
vader:
vadder (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals,
Q222p Vaals,
Q222p Vaals)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
lankloëfer (Q222p Vaals)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
futələ (Q222p Vaals)
|
Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
19236 |
van katoen geven |
anstrengen (du.):
a sjtrenge (Q222p Vaals)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
muiten:
mūtǝ (Q222p Vaals)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
fange (Q222p Vaals),
vange (Q222p Vaals)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
selbstverstndlich (du.):
zelbs verstendlich (Q222p Vaals)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vē̜rǝkǝ (Q222p Vaals),
vɛrkǝ (Q222p Vaals),
varkentje:
vɛrkšǝ (Q222p Vaals)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (Q222p Vaals)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǫx (Q222p Vaals)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|