e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vieren vieren: jəvi:rt (Vaals) gevierd [RND] III-3-2
vijg vijg: visch (Vaals) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijlen vijlen: vilǝ (Vaals) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijver wijer: wijer (Vaals), węjǝr (Vaals) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vin vin: vin (Vaals) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] III-4-2
vinger vinger: vinger (Vaals, ... ), viŋər (Vaals) vinger [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
vingerlid vingerkop: vingerkopp (Vaals) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vink boekvink: boochvink (Vaals) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] III-4-1
vis, algemeen vis: ve.š (Vaals) vis III-4-2
vishengel angel: aŋəl (Vaals) Een lange stok om te vissen. [ZND B2 (1940sq)] III-3-2