30164 |
voegspijker |
voegijzer:
fux˱īsǝr (Q222p Vaals)
|
Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a]
II-9
|
34280 |
voer |
veevoeder:
fīǝfūǝr (Q222p Vaals)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
azen:
oaze (Q222p Vaals)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28819 |
voering, voeringstof |
voer:
vur (Q222p Vaals)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
17777 |
voet |
voet:
fōès (Q222p Vaals),
voss (Q222p Vaals)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17799 |
voet (alternatieve benamingen) |
klauw:
klauw (Q222p Vaals),
poot:
poeəte (Q222p Vaals)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23188 |
voetballer |
voetballer:
Karte 165.
fū:s}baller (Q222p Vaals)
|
Fussballspieler.
III-3-2
|
23187 |
voetbalspel |
voetballen:
Karte 163.
fū:s}ballen n. (Q222p Vaals)
|
Fussball(veranstaltung).
III-3-2
|
23028 |
voetbalwedstrijd |
wedstrijd:
Karte 166.
wedstrijd (Q222p Vaals)
|
(Fussball)spiel.
III-3-2
|
33732 |
voetgangershek |
stegel:
žtijǝl (Q222p Vaals),
vouwere:
vǫu̯wǝrǝ (Q222p Vaals)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|