24455 |
vrouwelijke vis |
wijfje:
wiefje (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluiskleren:
vrauwluutskleijer (Q222p Vaals)
|
Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18576 |
vrouwenondergoed |
vrouwluisonderwas:
vrauwluujtsoongerweisch (Q222p Vaals)
|
Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
borstrok:
borsrok (Q222p Vaals),
lijfje:
liefje (Q222p Vaals),
onderhemd:
oongerhemp (Q222p Vaals)
|
Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24515 |
vrucht zetten |
vruchten (krijgen):
de vruut (Q222p Vaals)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (Q222p Vaals)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24965 |
vuil in sloten |
wier:
wier (Q222p Vaals)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
vies water:
fies wasser (Q222p Vaals)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30004 |
vuurvaste mortel |
chamottesspijs:
šamǫtsšpī.s (Q222p Vaals)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|
20126 |
waaks |
waaks:
waaks (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|