18186 |
zakdoek |
tassendoek:
tešədōx (Q222p Vaals)
|
zakdoek (fr. mouchoir) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18234 |
zakhorloge |
tassenuur:
tiesche oere (Q222p Vaals)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24967 |
zandbank |
zandbank:
zandbank (Q222p Vaals)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korentje:
keunsche (Q222p Vaals)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zaniken (Q222p Vaals),
zeiken:
zeeke (Q222p Vaals),
zeveren:
zeivere (Q222p Vaals)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
zavelgrond:
zaveljroonk (Q222p Vaals)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
teef:
tiëf (Q222p Vaals)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
anstndig (du.):
onstendig (Q222p Vaals)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30031 |
zeef in de kalkbak |
zeef:
zēf (Q222p Vaals)
|
Het rooster of de zeef in de kalkbak waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. [N 30, 32d]
II-9
|
24400 |
zeelt |
zeelt:
zeelt (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)]
III-4-2
|