e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

Gevonden: 2360
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekken dekken: dike (Vaals) Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] III-4-2
deksel van de karnton dekkel: dękǝl (Vaals) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
deksel van een doodskist dekkel: dekkel (Vaals) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
den den: den (Vaals) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denken denken: dänkə (Vaals) denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4
dennenappel weermannetje: wearmensche (Vaals) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] III-4-3
dennentakje met een harsknopje olielampje: oellâmpsche (Vaals) Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel wortel: wotsel (Vaals) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3
deugniet ondeugende, een -: ondüjende (Vaals), rotzak: rotzak (Vaals) een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deur deur: dø̄r (Vaals) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9