18800 |
domme vrouw |
stom wijf:
sjtom wief (Q222p Vaals)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
doompele (Q222p Vaals)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25122 |
donderslag |
donder:
donner (Q222p Vaals)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
gewitterlucht:
jewieter loed (Q222p Vaals)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
duuster (Q222p Vaals)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
dons:
doens (Q222p Vaals)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dued (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals),
duëd (Q222p Vaals),
dôêt (Q222p Vaals),
met lengteteken op de u
dût (Q222p Vaals)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doad (Q222p Vaals)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
zerk:
ze-ərək (Q222p Vaals),
zeerek (Q222p Vaals),
zeerək (Q222p Vaals)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
moet ook de voeten bedekken
dôedshämb (Q222p Vaals)
|
doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)]
III-2-2
|