34537 |
dooier |
door:
dōǝr (Q222p Vaals)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
do.fklɛ.it (Q222p Vaals)
|
doopkleed [RND]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopsteen:
do.fsjte. (Q222p Vaals)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
17968 |
door een staand gewas lopen |
door struiken lopen:
durch sjtruch loofe (Q222p Vaals)
|
lopen: Door een staand gewas lopen (spolken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18671 |
doordeweekse kleren |
werkeldaagskleren:
werkeldaarskleijer (Q222p Vaals)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
deun (Q222p Vaals),
doornen:
deuənə (Q222p Vaals),
døənə (Q222p Vaals)
|
doornen [DC 23 (1953)], [RND]
III-4-3
|
20848 |
dopen |
dopen:
dø.fə (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND]
III-3-3
|
33521 |
doperwten |
leutenerwten:
leuteatsjere (Q222p Vaals)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
21311 |
dorp |
dorp:
də bu‧ə.rə hawə vøuəv "z eͅn nuŋ køj eͅn tzweͅləf šø‧ə.fjərə v"ər ət t"rəb brāt, di wOl (Q222p Vaals)
|
De boeren hadden vijf ossen en negen koeien en twaalf schapen voor het dorp gebracht, die wilden ze verkopen. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dø̄rpǝl (Q222p Vaals),
dø̜lǝpǝr (Q222p Vaals),
dø̜rpǝl (Q222p Vaals)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|