34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (Q222p Vaals),
ē̜i̯ (Q222p Vaals)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
(de) schaal dervan doen:
dǝ žāl dǝrva duǝ (Q222p Vaals)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
mieten (d.):
mietə (Q222p Vaals)
|
een huis huren [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
drage (Q222p Vaals)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17887 |
een kuil graven |
graven:
jraave (Q222p Vaals)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20178 |
een miskraam krijgen |
afkomen:
af komme (Q222p Vaals)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
17875 |
een pak slaag geven |
pezelen:
piezele (Q222p Vaals)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17993 |
een pijnscheut veroorzaken |
trekken:
trikke (Q222p Vaals)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32592 |
een riek mest |
gaffel (mest):
jafǝl (Q222p Vaals)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de snop hebben:
jež ha dər žnōēp (Q222p Vaals),
het heeft mij te pakken:
ət hat miež tse pakkə (Q222p Vaals),
het te pakken hebben:
iež han ət tsə pakkə (Q222p Vaals),
jež hahn ət tsə pakkə (Q222p Vaals)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|