19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
ei-jəwiejs (Q222p Vaals)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
eš (Q222p Vaals),
-
eech (Q222p Vaals)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ešələ (Q222p Vaals),
klie:
klieë
klië (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24142 |
ekster |
elster:
elstŏr (Q222p Vaals)
|
Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eksteroag (Q222p Vaals)
|
Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
ielend (Q222p Vaals)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
elend-ig:
elendisj (Q222p Vaals)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
zuil:
zyl (Q222p Vaals)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
emaillen emmer:
ēmai̯-ɛmər (Q222p Vaals),
emmer:
ɛmər (Q222p Vaals),
houten emmer:
hōlzə ɛmər (Q222p Vaals),
høͅltsə eͅmər (Q222p Vaals),
ijzeren emmer:
īzərə eͅmər (Q222p Vaals),
kiebel:
kībəl (Q222p Vaals),
kèbel:
kybəl (Q222p Vaals),
zinken emmer:
tseŋkə ɛmər (Q222p Vaals),
zeŋkə ɛmər (Q222p Vaals)
|
emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)] || houten emmer [ZND B1 (1940sq)] || ijzeren emmer [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
engerling:
engərling (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
engerling, meikeverlarve [DC 18 (1950)] || larve vd meikever [DC 18 (1950)]
III-4-2
|