21120 |
gekneusd |
geblutst:
jeblütscht (Q222p Vaals)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21274 |
geld |
geld:
jɛ.lt (Q222p Vaals),
jɛlt (Q222p Vaals)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
pannenstotsje:
pannəžtøͅtžja (Q222p Vaals)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
donderweer:
donner wear (Q222p Vaals)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
goed aflopen:
joat af je loefe (Q222p Vaals)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
zwijn:
sjwijn (Q222p Vaals)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gəmächlich (Q222p Vaals),
jemeklich (Q222p Vaals),
op zijn gemak:
op si gemaach (Q222p Vaals)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
24850 |
gemalen schors |
looi:
loo (Q222p Vaals)
|
Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22441 |
gemaskerd persoon |
horis:
[sic]
en hŏrīs (Q222p Vaals)
|
Een gemaskerd persoon. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
18958 |
gemene vrouw |
heks:
heks (Q222p Vaals)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|