17995 |
ijlen |
ijlen:
iele (Q222p Vaals)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q222p Vaals),
īs (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
baan:
baan (Q222p Vaals)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
18913 |
ijver |
vlijt:
flies (Q222p Vaals)
|
toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
vlijtig:
fliesisj (Q222p Vaals)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18870 |
ijzen |
griezelen:
grijzelen (Q222p Vaals)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
jafǝl (Q222p Vaals),
hooigaffel:
[hooi]jafǝl (Q222p Vaals),
vork:
vø̜rǝk (Q222p Vaals)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
17846 |
in beweging komen |
(zich) bewegen:
beweije (Q222p Vaals)
|
beweging, In ~ komen (meutelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
inkisten:
i kiste (Q222p Vaals)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18227 |
in lompen gekleed |
lommelig:
loemelisch (Q222p Vaals)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|