e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

Gevonden: 2360
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karnvat botervat: [boter]vās (Vaals) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
karper karper: karper (Vaals) Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] III-4-2
karrenspoor karrenspoor: kārǝžpōrǝ (Vaals), kārǝžpūr (Vaals) Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.] I-8
kast schrank (d.): žrank (Vaals) kast [DC 39 (1965)] III-2-1
kastplank bred: brɛt (Vaals), kastplank: kasplaŋk (Vaals), schrankbred: šraŋk˂brɛt (Vaals, ... ) plank in een kast [DC 16 (1948)], [DC 44 (1969)] III-2-1
kat kat: kats (Vaals) Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] III-2-1
katapult schleuder (du.): žluidər (Vaals), Als Duits Schleuder, het y-vormige takje noemt men vork.  Schleuder (Vaals) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] III-3-2
kauw dooltje: dōəlžə (Vaals) Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] III-4-1
keel, strot keel: käël (Vaals), muil: mul (Vaals), strot: strŏŏss (Vaals) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND] III-1-1
keelpijn keelspijn: ka:lspiŋ (Vaals) keelpijn [RND] III-1-2