24556 |
jeneverbes |
jeneverbes:
-
jeneverbes (Q037p Vaesrade),
jeneverbessenstruik:
-
jeneverbessensjtroek (Q037p Vaesrade)
|
jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
20314 |
jonge vrouw |
jong meidje:
anders niet
jonk meidje (Q037p Vaesrade)
|
Kent u het woord kuie of keuje of koje in de betekenis: meisje, jonge vrouw? [DC 30 (1958)]
III-2-2
|
34249 |
karnen |
karnen:
kūrnǝn (Q037p Vaesrade)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kiever (Q037p Vaesrade)
|
kever, tor [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
33318 |
kleine boerderij |
boerderijtje:
burdǝrii̯kǝ (Q037p Vaesrade),
keuterbedrijf:
kø̄tǝlbǝdrīf (Q037p Vaesrade),
keuterboerderijtje:
kø̄tǝlburdǝrikǝ (Q037p Vaesrade)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kitsj (Q037p Vaesrade)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
33675 |
kluit aarde |
klomp:
klomp (Q037p Vaesrade),
knode:
knǭ (Q037p Vaesrade)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
cortelet (Q037p Vaesrade)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
beemdengrond:
bēǝmdǝgront (Q037p Vaesrade)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18051 |
litteken |
lijmteken:
liemtèjken (Q037p Vaesrade)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|