e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haast hebben jachten: jachten (Valkenburg) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
haastig haastig: ps. omgespeld volgens Frings.  hø͂ͅstig (Valkenburg) haastig [SGV (1914)] III-1-4
hagedis ertis: redis (Valkenburg), hagedis: haagdis (Valkenburg), hagedis (Valkenburg, ... ), hagedisje: hagedieske (Valkenburg) (muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelbui hagelbui: hagelbuu (Valkenburg), hagelschuil: hagelsjoel (Valkenburg), schoer: schoer (Valkenburg) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelen hagelen: hagele (Valkenburg, ... ) hagelen [DC 53A (1978)], [SGV (1914)] III-4-4
hagelkruis hagelkruis: hagelkruus (Valkenburg), oogstkruis: ougskruus (Valkenburg) Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hagelsteen, hagelkorrel hagelkoren: hagelkoon (Valkenburg), hagelskoren: hagelskaon (Valkenburg), hagelskoare (Valkenburg) hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen [SGV (1914)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hagelx hagel: hagel (Valkenburg) hagel [SGV (1914)] III-4-4
hagen hagen: hāgǝ (Valkenburg) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak hak: hak (Valkenburg, ... ), hakje: hɛkskǝ (Valkenburg) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10